Ik verlange, vroeg en spade,
En zie uit naar Uw genade,
Jezus! naar Uw heilig bloed;
Neig mijn hart en mijn gemoed.
Laat m’ er toch de kracht van voelen
Tegen al dat zondig woelen,
Dat niet ophoudt in mijn hart,
Tot mijn leed en grote smart.
Heer, dat zou mijn hemel wezen.
De Classis van Kempen- en Peelland, bijeen op vrijdag 25 en zaterdag 26 september 1668 aanhoort met grote droefheijdt de klachten van dominee Robertus Immens van de gereformeerde gemeente Oirschot en Best, over een dienstmaagd ten huize van mr. Feij te Oirschot. Het meisje, van de religie sijnde aldaer is paeps gemaeckt ende van daer ewegh gevoert. De broederen, die met leedwezen constateren dat de stoutigheden van de papen en papisten in de kwartieren Kempenland en Peelland steeds grovere vormen aannemen, verzoeken dominee Immens en dominee Aelstius senior om naar het huis van mr. Feij te gaan ende aldaer alle debvoiren aen te wenden dat de vervoerde dienstmaeght magh worden gerestitueert.
Mr. Feij is de wereldberoemde Oirschotse chirurgijn, Arnoldus Feij, en overtuigd katholiek. Hij dankt zijn roem onder andere aan het feit dat hij sectie heeft verricht op het lichaam van zuster Maria Margaretha van Valckenisse, ook Maria ab Angelis of de Heilige non van Oirschot genoemd. Zij was de priorin van het Carmelitessenklooster in de Nieuwstraat, en op 5 februari 1658 in een geur van Heiligheid overleden. Omdat haar lichaam na haar overlijden onnatuurlijk opzwol werd Feij gevraagd om een lijkschouwing uit te voeren. Feij trof onder andere Drij forme van Nagels hoofden in de galblaas aan, en daarmee was de kiem gelegd voor een jarenlange (katholieke) devotie in de protestantse republiek, die duurde totdat het stoffelijk overschot van de heilige non in 1663 op last van de Staten Generaal werd ontvoerd naar Den Bosch en daar begraven. Volgens Arnold Feij had het mes waarmee hij de sectie had uitgevoerd mystieke gaven, en dat droeg bij tot zijn bekendheid, die overigens ook is gebaseerd op zijn kundige behandeling van onder andere borstkanker, hazelippen en rugafwijkingen.
Ondanks zijn religie legt de (gereformeerde) overheid mr. Feij geen duimbreed in de weg: zijn medische praktijk levert de gemeente Oirschot en de plaatselijke middenstand nu eenmaal veel inkomsten op, dankzij de patiënten die van heinde en ver naar Oirschot komen. Onder hen veel protestanten uit de Noordelijke Nederlanden, en niet de geringsten. Zo behandelt Feij in 1668 de drie dochtertjes van raadspensionaris Johan de Witt aan rugklachten.
De paapse stoutigheden van Feij zullen wel een doorn in het oog zijn van de predikant, dominee Robertus Immens, zeer geacht en beroemd wegens zijn tedere en voorbeeldige Godzaligheid. Immens was in 1648 aanvankelijk beroepen in Schijndel, maar volgde in 1659 dominee Aelstius op in Oirschot en Best. Het lidmatenboek meldt: Den 20 julij 1659. Ten eerstenmael het nachtmael gecelebreert door D. R. Immens. Immens en zijn vrouw, Maria van de Deliën (dat pronkjuweel der christenvrouwen) schreven ook geestelijke gedichten, zoals het gedicht bovenaan deze pagina.
Maar hoezeer de vrome dominee zich ook geërgerd moet hebben aan de praktijken van Feij: zelfs de gereformeerde gemeente profiteert ervan. Zo meldt het lidmatenboek dat op 25 april 1666 onder de kerkgangers verscheijdene patiënten het avondmaal bezoeken, en op 5 juli 1671 staat dat naast de ordinaire lidmaten extraordinare waren Me vrou van Asperen, Me vrou van Stoevelaer, Me vrou Drost met 3 dochters, Me vrou Berck, met wel 50 andere. Voor een gemeente die in die tijd uit nauwelijks 30 de ordinaire lidmaten bestaat een welkome aanvulling bij de diensten in de gigantische St. Petruskerk. Behoudens de klacht van de dominee in 1668 is er niets bekend van enige wrijving tussen Immens en Feij.
Alles wordt anders als in 1672 (het rampjaar) de Fransen de Meierij invallen. In juli wordt er in de gereformeerde kerk geen avondmaal gehouden omdat dominee Immens is gevlucht. Hij wordt op 1 augustus zelfs gevangen genomen door de Fransen. Immens keert terug naar Oirschot en is daar gerustelijk in den heeren ontslaepen op den eerste pinxter dagh Ao. 1680 tussen 1 en 2 namidd. Den 9 junis.
Ook Feij vlucht voor het oorlogsgeweld, en het corpus geeft stadhouder P. van Nahuijs opdracht om naar Antwerpen af te reizen ende aldaer te vernemen waer de heere ende Mr. Aernoldt Feij sich is opthoudende tsij tot Antwerpen, off tot Hauboocken. Feij is op 12 mei 1672 als poorter van Antwerpen ingeschreven. Met het vertrek van Feij is ook diens clientèle verdwenen, inclusief het verteer en de overige inkomsten voor de Oirschot. Van Nahuijs moet zich aender gemelte heere en meester Feij tadresseren, t’abousseren in aller minne en vrintschappe in bester forme ende allerbeleefste termen vuijt onser allen voors. regenten ende der gemeijne ingesetenen name van Oirschot te versoecken te disponeren ende te verwillegen soo verre doenelijck ende mogelijck is, omme den heere Feij te verwillen te disponeren omme sijn domicilium tot Oirschot te verkiesen daer wederomme te comen woonen dije de regeringe ende de gemeijne ingestene naegeburen ten hoochsten aengenaem en willecom wesen sal. De missie van van Nahuijs mislukt, en Feij vestigt zich uiteindelijk in Kranenburg bij Kleef, waar hij door Frederik Willem, de keurvorst van Brandenburg en een van zijn patiënten, in de adelstand wordt verheven. Feij overlijdt in Kranenburg op 16 april 1679.
En de bekeerde dienstmaagd? In de notulen van de Classis wordt haar naam niet genoemd, maar het moet wel gaan om Maria Croese van de Graef. Zij wordt ingeschreven als lidmaat van de gemeente in Oirschot op 21 november 1667, maar de dominee noteert bij haar naam: afgevallen. De missie van Immens en Aelstius heeft dus kennelijk niets opgeleverd. Het is de enige afvallige in die jaren dus dat moet de godsalige dominee zwaar zijn gevallen. Het is overigens maar de vraag of Maria zich uit overtuiging heeft bekeerd. Wellicht heeft ze alleen maar gedacht: Daor ge schaart moete pikke.